zaterdag 9 maart 2013

Vegetariërs


Dichter, zanger en cartoonist J.H. Speenhoff (1869-1945) had het niet zo op vegetariërs, zoveel is duidelijk als je zijn grappige tekst "de vegetariërs!" leest. In dit gedicht/spotlied waarmee deze kleinkunstpionier in 1902 doorbrak, worden vegetariërs weggezet als drammerige wereldverbeteraars die tamelijk eenzijdig en fantasieloos eten. Is dat plaatje tegenwoordig anders? Ja en nee.

Ik heb nog steeds de indruk dat veel mensen het maar lastig of tegendraads vinden als je geen vlees eet. Of dat je moet uitleggen aan hardcore-vleeseters waarom dan toch, terwijl dat mijns inziens andersom zou moeten zijn. Aan de andere kant lijkt het nu iets meer ingeburgerd en zijn er veel mensen (de zogenaamde "vagetariërs") die een of meerdere dagen per week vleesloos eten. Zij nemen dan vaak ter vervanging zo'n rare stugge schijf bij de maaltijd, en dat is het dan. Deze mensen doen zichzelf toch echt te kort. Dat kan veel smakelijker. Variërend van een oer-Hollandse stamppot tot de heerlijke recepten uit de Italiaanse en de Indiase keuken.

 

De vegetariërs!

Vegetariërs zijn mensen,
die de mensen anders wensen,
daarom eten zij slechts planten,
net als grote olifanten;
Zij zijn bang van dooie koeien,
want die kunnen niet meer loeien.
Beesten doden om te eten,
noemen ze van God vergeten.
't Is zo deftig en zo fijn
vegetariër te zijn!
In hun reine restauratie,
is voor arm en rijk een plaasie,
overal, tot in de keuken,
hangen christelijke spreuken,
die de ziel zo zeer versterken,
en zo spijsverterend werken,
die voor overdaad behoeden,
ons met idealen voeden.
't Is zo deftig en zo fijn,
vegetariër te zijn.
Zondags bonen, maandags bonen,
dinsdags bonen, woensdags bonen,
donderdags gepofte bonen,
vrijdags bonen, altijd bonen,
zaterdags gestoofde bonen,
God bewaar ons voor die bonen,
bonen eten is 't beste,
tot we bonen zijn ten leste.
't Is zo deftig en zo fijn,
vegetariër te zijn.
Voor een heel klein beetje duiten,
ga je je aan pap te buiten,
voor een paar onnooz'le centen
eet je appelen met krenten,
soep van blaren, pas gevallen,
met mahoniehouten ballen,
meisjes met verboden konen,
brengen je je portie bonen,
vriend'lijk kijken is er nodig,
fooien geven overbodig.
't Is zo deftig en zo fijn,
vegetariër te zijn.
Sociaalders, anarchisten,
lieve, zoete idealisten,
niemand zit zich aan te stellen,
ieder heeft wat te vertellen,
brave armen, milde rijken,
allen zijn ze huns gelijken,
zwaargespierde, vrije vrouwen,
die niet van het mansvolk hou'en,
kooplui, kunstenaars, poëten,
heel de groep zit daar te eten.
't Is zo deftig en zo fijn,
vegetariër te zijn.
Vegetariërs zijn lieden,
die een ander wat verbieden,
vegetariërs zijn poppen,
die zich vol principes proppen.
Zij zijn bang voor bitterneuzen,
soberheid is hunne leuze.
't Zal nog zover met ze komen,
dat ze nest'len in de bomen,
dat ze dooie blaren eten,
voor de rust van hun geweten.
't Is zo deftig en zo fijn,
vegetariër te zijn.


J.H. Speenhoff, 1902