maandag 19 november 2012

Oud Zeer


De Mosasaurus van Maastricht
Of: Tweehonderd jaar Franse arrogantie


Eind 18e eeuw werden in de Sint Pietersberg de fossiele resten van een grote schedel gevonden. Deze schedel bleek later van enorme wetenschapshistorische waarde. Niet lang na de vondst is hij bij een gerichte actie van het Franse leger geroofd en overgebracht naar Parijs. Daar ligt hij nog steeds te pronken in het Natuurhistorisch Museum. Er zijn op hoog niveau al veel verzoeken gedaan om teruggave, maar de Fransen houden zich van de domme en weigeren elke medewerking. Zij beschouwen de schedel als "Frans nationaal erfgoed" en vertikken het om hem terug te geven. Het museum in Maastricht heeft wel een replica en mocht uiteindelijk, na jarenlang zeuren, de originele schedel een tijdje "lenen".  De bekende sigaar uit eigen doos. Veel mensen in Maastricht vinden de diefstal van de schedel een schande voor de stad, en willen hem terug.

Het gaat hier om de schedel van een Maashagedis, een Mosasaurus. Dit grote reptiel zwom ruim 65 miljoen jaar geleden rond in een zee op de plek waar nu Maastricht ligt. Als de verschillende dieren in deze zee stierven, zonken ze naar de bodem waar ze konden fossiliseren. Door opeenstapeling van deze kalkachtige fossielen ontstond mergel. De Sint Pietersberg bij Maastricht bestaat volledig uit mergel en daarom worden juist daar veel vondsten gedaan.


De bijna complete Mosasaurusschedel uit dit verhaal werd gevonden rond 1770. Er was hier ook al eerder, in 1766,  een dergelijke schedel gevonden. Dit fossiel, waar bijna geen aandacht voor is, kwam in Teylers Museum in Haarlem terecht.

Het exemplaar uit 1770 daarentegen werd gaandeweg van grote wetenschapshistorische waarde, een uniek exemplaar. Door deze schedel is men gaan nadenken over het concept "uitsterven" en ging men twijfelen aan het bijbelse scheppingsverhaal. Het werd een wegbereider voor de evolutietheorie. Verder heeft de schedel een grote culturele waarde voor de stad Maastricht. Het verhaal rond de schandalige roof spreekt nog steeds sterk tot de verbeelding.

Direct na de vondst kwam de schedel onder de aandacht van Hoffmann, een legerarts die fossielen verzamelde. Hij correspondeerde hierover met de wetenschapper Petrus Camper die er een artikel over publiceerde (1786). Camper was van mening dat het hier restanten van een tandwalvis, een potvis, betrof. Het artikel gaf de schedel grote bekendheid.


Op 4 november 1794 namen Franse revolutionaire troepen Maastricht in. De Franse overheid had bepaald dat alle kunstschatten en wetenschappelijk interessante voorwerpen in de bezette gebieden in beslag genomen moesten worden en naar Parijs overgebracht. Het leger werd daartoe speciaal begeleid door deskundigen. De schedel werd met geweld afgenomen van de eigenaar, Kanunnik Godding. In beslag genomen in naam van de Franse Republiek en per decreet van de revolutionaire regering tot nationaal erfgoed verklaard werd hij reeds op 9 december afgevoerd naar Parijs. Daar werd hij in mei 1795 ondergebracht in het net geopende Natuurhistorisch Museum waar hij tot op de dag van vandaag bezichtigd kan worden.


De Franse geoloog Barthélemy Faujas de Saint-Fond, werkzaam bij het Natuurhistorisch Museum in Parijs, publiceerde in 1798 een boek over deze Mosasaurusgeschiedenis. Het is een flauwekulverhaal vol onjuistheden en verzinsels, waarschijnlijk om te verdoezelen dat het Franse leger een burger van zijn eigendom had beroofd, en om de kwalijke zaak in een beter licht te plaatsen. De Nederlandse vertaler van het werk merkte dit in 1802 meteen al op. Kanunnik Godding wordt in dit boek opzettelijk als een schurk afgeschilderd die de schedel aan de arts Hoffmann zou hebben ontfutseld. Vervolgens zou hij toen de Fransen kwamen de schedel hebben verstopt, waarna de Fransen 600 flessen goede wijn uitloofden voor degene die informatie zou verschaffen. Deze beloning werd opgeëist door 12 grenadiers die de schedel afleverden. Een smeuïg verhaal.

Merkwaardig genoeg is uitgerekend dit aantoonbaar onjuiste verhaal van deze partijdige Fransman in de loop van de tijd ingeburgerd als volksverhaal van de stad Maastricht.  Het wordt gebruikt als historische bron, het duikt op in toeristengidsjes en de Maastrichtenaren vertellen het zelf ook. En altijd maar weer die flessen wijn die uitgeloofd zouden zijn. Een fraai stukje geschiedvervalsing.

Kanunnik Godding had de schedel tijdens en na het beleg van Maastricht gewoon thuis en werd na de val van de stad  gedwongen deze af te geven in ruil voor een vrijstelling van te betalen oorlogsschatting. Een belachelijk bedrag dat in geen enkele verhouding staat met de werkelijke waarde van het fossiel. Toch vindt de Franse regering dat het stuk hierdoor rechtmatig verkregen is. Voor hen is hiermee de kous af. In Parijs werd de schedel erg belangrijk voor de aan het Natuurhistorisch Museum verbonden wetenschapper Georges Cuvier. Uiteindelijk leverde het fossiel voldoende bewijs voor zijn extinctietheorie, de veronderstelling dat dieren op natuurlijke wijze zouden kunnen uitsterven. Dat was destijds geen gebruikelijke gedachte. Zo werd het een soort wegbereider voor de evolutietheorie.

De Mosasaurusschedel kwam dus in 1794 aan in Parijs maar Cuvier had voorlopig geen tijd om het te bestuderen. Hij had het waarschijnlijk te druk met andere geroofde materialen. Zijn onderzoek naar fossiele zoogdieren werd onder meer gestimuleerd door de rijke oorlogsbuit. Zo werd bijvoorbeeld de omvangrijke collectie van stadhouder Willem V geconfisqueerd, de dierentuin van Paleis Het Loo en duizenden natuurhistorische voorwerpen. Nog afgezien van andere schatten uit wetenschap en kunst.


In het Mosasaurusverhaal van Faujas uit 1798 werd er nog vanuit gegaan dat het restanten van een reusachtige krokodil waren. Het was de Nederlander Adriaan Gilles Camper die in 1799 als eerste de vondst identificeerde als overblijfsel van een uitgestorven varaanachtig reptiel. Deze Adriaan Gilles was de zoon van Petrus Camper en hij wilde eigenlijk aantonen dat zijn vader gelijk had met zijn "potvis", maar kwam daarbij dus tot een heel andere conclusie. Hij schreef hierover een brief aan Cuvier, die hem in 1808 in een publicatie bijviel.

Het valt mij op dat er vaak wordt gesuggereerd dat het maar goed is dat de schedel in Parijs terecht kwam, want daar werd hij uitgebreid onderzocht en daar kwam men er achter dat het een uitgestorven diersoort betrof. Hier zou hij maar verloren zijn gegaan in een privécollectie en zou men nog steeds denken dat het resten van een krokodil of potvis betrof. Dat alles is maar zeer de vraag. Campers en Cuviers inzichten versterkten elkaar dan wel over en weer, maar de doorslaggevende ontdekkingen werden gedaan door de Nederlander die zijn bevindingen vervolgens doorgaf aan Cuvier. Deze laatste ging daarna vanwege zijn veel grotere bekendheid met de eer strijken.

In 1822 kreeg het fossiel een wetenschappelijke naam, Mosasaurus, dat letterlijk Maashagedis betekent. Tot die tijd werd het aangeduid als "le Grand Animal de Maëstricht". In 1829 werd gekozen voor Mosasaurus hoffmannii, naar Hoffmann als vermeende ontdekker van het fossiel.

Er is, waarschijnlijk onder toezicht van Cuvier, een reeks replica's gemaakt die in diverse Europese musea, onder andere in Londen en in het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden (tegenwoordig Naturalis) zijn terechtgekomen. Opvallend is dat deze niet allemaal geheel gelijk zijn. Het Natuurhistorisch Museum in Maastricht bezit ook een replica van de schedel en dit is altijd een pronkstuk van het museum geweest. Niemand weet wie hem gemaakt heeft en hoe hij hier terecht is gekomen. Ik heb mij laten vertellen dat het een afgietsel is van het exemplaar van Naturalis. Een afgietsel van een afgietsel dus.

De replica van Naturalis

Na de val van het Franse regime in 1814 heeft de Nederlandse regering diverse keren geprobeerd het fossiel terug te krijgen of schadeloosstelling te ontvangen, maar de Fransen lieten deze verzoeken botweg onbeantwoord. Ook Maxime Verhagen heeft zich tijdens zijn zittingsperiode in het Europees Parlement nog hardgemaakt om de gestolen Mosasaurusschedel terug te krijgen naar Maastricht. En staatssecretaris Aad Nuis nam de zaak in 1996 nog op met zijn Franse collega. Tevergeefs. Men meent dat alle claims uit de tijd van de Franse revolutie en het Napoleontische keizerrijk in 1815 afgewikkeld zijn bij het Congres van Wenen en dat het fossiel dus eigendom is en blijft van de Franse staat.

In 2009 mocht het Natuurhistorisch Museum in Maastricht de originele schedel vier maanden lenen. Daar zijn vele jaren met gelobby en onderhandelingen aan vooraf gegaan. Eerdere verzoeken tot bruikleen zijn altijd afgewezen. Er was veel onwil en vooral achterdocht van de kant van de Fransen. Deze expositie was een groot succes, er was veel belangstelling voor. De schedel en zijn verhaal spreken nog steeds enorm tot de verbeelding. Er is een zeker sentiment,  men voelt zich bestolen en bedrogen door de Fransen. Het fossiel hoort bij de stad Maastricht.


In het Natuurhistorisch Museum in Maastricht wordt veel aandacht besteed aan de Mosasaurus. Zo is er in 1994  een enorme replica gemaakt van een compleet Mosasaurus skelet. En er is "Bèr", de Mosasaurus schedel met een stuk ruggengraat, die in 1998 werd ontdekt in de ENCI-groeve in de Sint Pietersberg. In september 2012 was het hier opnieuw raak. Er werden resten gevonden van een Mosasaurusskelet dat vermoedelijk 13 meter lang was. Men heeft ongeveer een derde kunnen opgraven. Het fossiel kreeg de naam "Carlo", naar de vinder.



In Naturalis in Leiden worden ook fossielen van maashagedissen tentoongesteld, deze zijn voornamelijk afkomstig uit Noord-Amerika. Bijvoorbeeld dit complete skelet van een Platecarpus ictericus. Maashagedissen van de groep Platecarpus werden maximaal 4.30 m lang. Ze hebben een korte, relatief licht gebouwde schedel, met minder tanden (hooguit ongeveer 10) in elke kaakhelft dan andere maashagedissen. Ze leefden 80-85 miljoen jaar geleden. Een Mosasaurus kon ongeveer 15 meter lang worden en was veel zwaarder gebouwd dan Platecarpus. Hij leefde 65-70 miljoen jaar geleden, dus iets later dan Platecarpus.