In dit herdenkingsjaar van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) las ik de klassieker Goodbye to all that van de Engelse dichter en schrijver Robert Graves (1895-1985), die in Nederland vooral bekend is van de Claudiusboeken.
Goodbye to all that (1929), hier verschenen onder de titel Dat hebben we gehad, is de autobiografie die Graves al op 33 jarige leeftijd schreef, door geldnood gedreven (alimentatie, emigratieplannen en een nieuwe vriendin) in een moeilijke periode van zijn leven: ruzie met zijn vrienden, problemen met justitie en huiselijke crisis. Het is een afscheid, of beter een venijnige afrekening met zijn Victoriaanse opvoeding en nare kostschooltijd, maar vooral met de oorlog en het Engeland daarna, waar hij zich niet meer thuis voelde. Goodbye to all that werd goed verkocht en Graves vertrok naar Majorca. In 1957 heeft hij het boek ingrijpend gewijzigd en herzien.
Robert Graves werd geboren in een welgestelde familie. In het eerste deel van de autobiografie vertelt hij over zijn geprivilegieerde jeugd in de betere Engelse klasse, zijn vorming tot gentleman en het vreselijke kostschoolleven met de onvermijdelijke homoseksuele relaties en sport, veel sport. Iets minder boksen en bergbeklimmen was mij welkom geweest.
Als in augustus 1914 de oorlog uitbreekt tekent hij, om niet naar Oxford te hoeven, onmiddellijk als vrijwilliger. Net als veel anderen denkt hij dat het voor de kerst van dat jaar allemaal wel weer voorbij zal zijn. De beschrijvingen van zijn persoonlijke ervaringen aan het front, in de Franse en Vlaamse loopgraven, zijn indrukwekkend. De zinloze opoffering van mensenlevens, het gifgas, de chaos en wanhoop, de wreedheden en oorlogsmisdaden, het onbenul van de hogere officieren. Alles wordt verteld op tamelijk koele en emotieloze toon, gedistantieerd, zelfs bij de meest macabere details. De humor is grimmig, de anekdotes over de legercultuur absurd. Ik denk dat de makers en bedenkers van de serie Blackadder IV dit boek goed gelezen hebben. Het sarcasme druipt er soms vanaf.
Graves' middle name, Von Ranke, leidt tot veel wantrouwen. Zijn moeder is een Duitse en zijn familie vecht (en sneuvelt) aan de andere kant. Hij beschouwt de Duitsers als betere soldaten, veracht de Franse bondgenoten en wantrouwt de Belgen. Toch toont hij zich telkens opnieuw een groot patriot. En zo zijn er meer tegenstrijdigheden te bespeuren. Enerzijds toont hij de verschrikkingen van de oorlog en ondergraaft hij het militarisme, anderzijds hekelt hij pacifisten en weigeraars. Hij neemt nergens afstand van het militaire regime en ook bij hem gaat de regimentseer voor alles. Bij de Slag aan de Somme (1916) raakt hij ernstig gewond.
Het laatste deel van het boek maakt een afgeraffelde indruk. Het beschrijft de jaren na de oorlog, met veel namedropping en ontmoetingen met figuren uit de literaire en society wereld, zoals Siegfried Sassoon en T.E. Lawrence ("of Arabia"). Graves kan duidelijk zijn draai niet meer vinden en noemt zich zelfs enige tijd een socialist, maar komt tegelijkertijd toch erg klassenbewust en hooghartig over. Ook hier tegenstrijdigheid. Hij bespot het elitaire wereldje waarin hij leeft, maar geneert zich niet om in allerlei situaties gebruik te maken van de vele kruiwagens. Ons kent ons. Zijn eerste vrouw Nancy is een felle feministe, die met haar onpraktische gedrag een beetje doet denken aan Nicolien uit de boeken van J.J. Voskuil.
Er blijft veel verborgen in dit boek, Robert Graves geeft zich niet echt prijs. Toch vind ik het een absolute aanrader, alleen al vanwege het aangrijpende ooggetuigenverslag vanuit de loopgraven. Een document.